Kinderverhalen

sprookje in de Efteling

Sprookje in de Efteling
Toen ik 4 was kwam ik voor de eerste keer in de Efteling en keek mijn ogen uit in het sprookjesbos.
Ik liep er door het kasteel en kwam er verschillende kabouters tegen, die druk aan het werk waren en van alles stak eruit.
Onderweg kwamen wij de heks tegen.
Opeens hoorde ik mijn naam roepen
Leon Léon het was een meisjesstem die er aan kwam hollen. 
Ze had haar mandje bij met allemaal brood. 
Ze zei wil je met me mee??
Ik zei waarnaar toe. Naar mijn oma die woont daar in dat huisje!! Is goed zei ik en ze pakte me bij de arm.
Zo kindertjes waar gaan jullie naar toe?? Roodkapje zei naar Oma daar! Nou hahahaha zei de heks dan zou ik maar voorzichtig zijn. Hoezo zeiden wij. Nou voor vreemde vogels en zo!!! 

Ik ken toch al de vogels hier in het bos 
We liepen samen arm in arm naar het huisje van oma. 
We klopten aan en ze zei binnuhhhhhhh
Roodkapje keek me een beetje raar aan en zei zou ze verkouden zijn? Ik vond het maar vreemd en we gingen naar binnen waar oma op bed lag in haar nachtgewaad.
Oma bent U ziek? jààà`mijn kind erg ziek hòòr. Maar Oma wat heb U een grote neus?
Weer trok ik flink aan haar jurk en ik zei Roodkapje toch dat is de WOLF!!!
Ik pakte de bezem en gaf die aan Roodkapje die daar de Wolf mee op zijn hoofd sloeg.!
De wolf vluchtte gauw naar buiten en wij gingen gauw naar de schuur waar Oma zat opgesloten.
Ach mijn lieve kinderen , wat ben ik blij dat ik jullie zie. Bedankt hoor Roodkapje dat je gekomen bent.
Roodkapje zei je moet Léon ook bedanken , want hij kwam op het idee dat het de wolf was.

DAG TOT ZIENS

 

 

Een RUZIE

Gespannen staar ik naar de lege mokken op tafel. Boven rennen de kinderen heen en weer. Het plafond kraakt mee in een grillig ritme.
'Dat je me niet meer aanraakt en het je ergert als ik jou aanraak...' zegt Sharena zacht.
Ik kijk uit raam. Het is naar weer, geen echte kou, geen winter. Alleen sombere bewolking maar volgens de weersverwachting klaart het vanmiddag op en ik heb eindelijk een afspraak gemaakt, voor vandaag. Een ruzie komt me goed uit. Ik kijk haar aan en vraag: 'Wat bedoel je daarmee?'
'Het doet pijn en dat verdraag ik, maar dat je niet meer naar me kijkt... Dát kan ik niet verdragen. Alsof ik niet meer besta.'
Ik kijk weer naar buiten.
'Ik ben in een paar maanden vijf kilo afgevallen, het lijkt wel of ik verdwijn. Of ik oplos, ophoud te bestaan en dat wil ik niet.'
Ze kijkt naar de dode televisie en wacht op mijn reactie. Ik houd mijn mond. Het plafond vertelt zijn verhaal en de klok tikt. Ik moet zo gaan. Ze draait zich naar me toe.
'Je hoort me toch wel? Dat wil ik niet.'
'Ja, je eet ook slecht de laatste tijd,' zeg ik kalm.
Ze glimlacht gemaakt en zegt: 'En hoe komt dat?'
Het is waar, zie ik nu. Ze is afgevallen.
'Ik weet het niet, ik heb geen idee.'
'Ik krijg geen hap door mijn keel omdat je me negeert. Ik ben heb mijn best gedaan je te begrijpen. Ik heb geprobeerd me in te leven, maar er zijn grenzen. Op oudejaarsavond ging je om tien uur naar bed. Ik heb de kinderen voorgelogen dat je niet lekker was. Ik ben op. Het kan zo niet langer. Er moet iets veranderen.'
'Het ligt niet aan jou.'
Ik kijk op mijn horloge en sta op. In de gang trek ik mijn jas aan. Ze loopt me achterna.
'Wat ga je doen?'
'Een eindje rijden.'
'De kinderen zijn er nog, maandag begint de school weer.'
'Ja, nou en. Ik ga toch.'
'Waarom?'
'Je hoeft niet te schreeuwen.'
'Ik schreeuw niet.'
'Je verheft je stem.'
'Ja, omdat je niet luistert. We zijn in gesprek en je loopt gewoon weg.'
'Noem je dit een gesprek?' Ik kijk haar recht in haar gezicht aan. 'Het is een klaagzang van jouw kant.'
Ze begint te huilen.
'Ik vind het vreselijk wat er gebeurd is, maar wij hebben elkaar toch, ons gezin. Wil je echt alles weggooien? Alsjeblieft. Ik vind het zo erg, kom terug.'
'Stel je niet aan, ik wil even uitwaaien. Ik kom heus wel terug.'
'Zo bedoel ik het niet. Je begrijpt het echt niet.' Ze pakt me bij mijn jas. 'Ik heb in mijn leven maar van één man gehouden.' Ze houdt haar wijsvinger voor mijn neus. 'En dat ben jij. Als je dan per se moet uitwaaien denk daar dan eens over na.' Ze veegt haar gezicht droog. 'Het is nog niet te laat.' Ze probeert te glimlachen maar in plaats daarvan bijt ze op haar onderlip. Er rollen nieuwe tranen. Ik zie voor me hoe ik haar gezicht aanraak, haar tegen me aandruk, hoe ze dan wel ontspannen zal glimlachen.
In de straat start een auto. Ik herinner me het brullen van Nick zijn motor. Altijd nog één keer gas geven voor hij hem afzette en bij het wegrijden eerst een knetterend salvo en dan groetten met zijn helm. Ze legt heel even haar handen tegen mijn wangen, laat haar armen dan traag zakken. Ik onderdruk de neiging haar tranen weg te vegen en draai me om. Ik voel spijt, maar het moet gebeuren en dwing mezelf door te lopen.